Over inlands hout
Hout is in Nederland heel lang het belangrijkste bouwmateriaal geweest, zowel voor de constructie als voor de afwerking. In de eerste eeuwen van onze jaartelling groeiden er zoveel loofbomen dat het gewest Holland (holtland) er zijn naam aan dankt. Met het ontstaan van steden in de middeleeuwen en de groei van de bevolking slonk echter al snel de inlandse houtvoorraad.
Tot 1600 werd vooral eikenhout, dennenhout en grenenhout gebruikt. Omdat er te weinig inlands eikenhout meer was om huizen en schepen mee te bouwen, werd dat geïmporteerd met enorme vlotten over de rivieren. Dennenhout werd tot ongeveer de veertiende eeuw gebruikt voor balklagen en kapconstructies, grenenhout werd voornamelijk gebruikt voor buitenbetimmeringen en kozijnen. Andere inlandse loofhoutsoorten als iepen, essen, linde, populieren en elzen werden gebruikt voor het binnenwerk van huizen, voor gereedschappen, ladders, beeldsnijwerk en funderingen.
Vanaf de late middeleeuwen wordt bijna al het constructiehout geïmporteerd. In de 17e eeuw wordt eikenhout verdrongen door vuren en grenenhout, dat grootscheeps uit Scandinavië en Oost-Europa wordt geïmporteerd. Vanaf de 19e eeuw wordt er veel naaldhout geïmporteerd uit Noord-Amerika (pitch pine en oregon pine, ook wel Amerikaans grenen genoemd). Ook komen er andere houtsoorten op de markt, zoals notenhout en tropische houtsoorten als ebbenhout, mahonie, teakhout, die vooral worden gebruikt voor binnenbetimmering en meubelwerk.
Vanaf de 17e eeuw wordt er in Nederland weer bos aangeplant, met name naaldhout. Het aandeel inlands hout in het totale houtverbruik in Nederland is echter maar 10%.Het is de bedoeling dat er nog meer bos bijkomt en dat het bos natuurlijker wordt. Bossen zijn belangrijk voor het milieu: bomen houden CO2 vast en geven in ruil zuurstof af en hout is de enige grondstof die bij duurzaam beheer weer kan aangroeien.